RECENSIES 'HET EINDE VAN HET LIED'
Het einde van het lied is een krachtig drieluik over sterven en verlies
Emilia Menkveld, De Volkskrant,
De keizer heeft nog slechts te sterven, schrijft Marguerite Yourcenar in een van de notities bij haar beroemde Mémoires d’Hadrien (1951). ‘L’empereur n’a plus qu’à mourir.’ In haar gefingeerde autobiografie van de Romeinse keizer Hadrianus beschrijft ze zijn doodsstrijd tot ‘de laatste slok water, de laatste crisis, het laatste beeld’, zoals J.A. Sandfort vertaalt. Maar de dood zelf, die beschrijft Yourcenar niet. Net zomin als de tocht van zijn villa in Tibur, bij het huidige Tivoli, naar Baiae in Campanië, waar de keizer in het jaar 138 bezweek.
In zijn ambitieuze roman Het einde van het lied gaat Willem du Gardijn (1964) verder waar Yourcenar stopte. In wijdvertakte volzinnen laat hij Hadrianus zijn leven overdenken, het gemis van zijn dierbaren en de aanvaarding van zijn lot. De reis vanuit Tibur is tot in detail beschreven: de route over de Via Latina en de Via Appia, de nederzettingen en de mensen langs de weg. ‘Met oplopend gekraak en getrappel kwam de stoet op gang, traag zoals je een eerste zin kon schrijven van een brief waar je tegenop zag, woord voor woord, meter voor meter, over het papier, over het steen, tot je zag dat er iets gebeurde, dat je zinnen schreef, dat je meters had afgelegd.’
Du Gardijn is niet alleen ambitieus in zijn poging Yourcenars werk af te maken. Het einde van het lied is een drieluik, waarvan de passages over Hadrianus het geslaagde slotakkoord vormen. Het verschil met ‘Lied I’ kan bijna niet groter zijn. Jachtige zinnetjes, snippers informatie: een ongelukkige vrouw, een huwelijkscrisis, hier en daar een dagboekaantekening: ‘Ik ben onvruchtbaar. Ik ben schriel, schraal, dor, dat is het ergste.’
Het perspectief is dat van Aimée, een muziektherapeut uit Amsterdam-Zuid die met haar pianostemmer in bed is beland, een goede vriend nog wel. Haar man Adriaan, leraar klassieke talen, is vol begrip. ‘Aimée, je weet dat ik er voor je ben, ondanks alles, ik ben er kapot van. Vertel me, hoe gaat het?’ Hij wil samen verder, misschien zelfs samen naar Italië voor zijn onderzoek naar keizer Hadrianus, een oude wens. Aimée hoort het wel, maar ze kan niet, wil niet. De duisternis lokt, alle verzet blijkt vergeefs. Na vijftig pagina’s komt het einde als een schok, toch nog.
Hoe valt de wanhoop van Aimée te rijmen met de kalme aanvaarding van keizer Hadrianus? Hoe passen deze twee levens, deze twee stemmen en stijlen in één roman? Wie bekend is met het oeuvre van Du Gardijn, hoeft zich over de verscheidenheid niet te verbazen. Nu eens licht en ironisch, dan weer melancholiek – ook in eerdere romans en verhalen (Bevrijding, Het grote vakantiepark) bewees de schrijver zijn wendbaarheid.
Het scharnierpunt in dit boek is, uiteraard, classicus Adriaan, die na het verlies van zijn vrouw in zijn eentje naar Napels gaat om zijn onderzoek voort te zetten. Hij neemt zijn intrek op de vierde verdieping van een palazzo in het centrum, vergaapt zich aan de luidruchtige buren en vraagt zich af: wat doe ik hier eigenlijk? Hij wil uitzoeken waar de keizer precies is gestorven – een villa in Baiae, maar welke? Of anders wil hij er in elk geval een geloofwaardig verhaal van maken; het laatste deel van de roman is de neerslag van Adriaans werk.
Zijn overpeinzingen bij het schrijven geven een extra lading aan het boek. Het is niet vreemd dat Yourcenar de dood van Hadrianus achterwege liet, bedenkt Adriaan, want hoe schrijf je over sterven in de eerste persoon? ‘Een ik-schrijver zette zijn personage buiten spel als het om het einde ging.’ Dan maar kiezen voor de derde persoon (zoals Du Gardijn bij Aimée), maar hoe overbrug je in dat geval de afstand tot de dood? Hoe kunnen wij de afstand tot de dood überhaupt overbruggen?
Toch is juist het ‘lied’ van Adriaan, waarin alles samenkomt, minder trefzeker dan de rest van de roman. Zijn toespelingen op lokale misstanden blijven wat in de lucht hangen. Italiaans moet hij nog beter leren, merkt de classicus op, en dat is te merken: de zinnetjes die hij optekent uit de mond van de mensen om zich heen, staan vaak vol met fouten. De kale beschrijvingen van zijn dagbesteding en het weer gaan snel vervelen. ‘Ik haalde mijn eten uit mijn rugzak, at twee krentenbollen, een sinaasappel en een appel. Ik keek langdurig naar de ruïne.’
Het doet weinig af aan de kracht van het geheel. Ergens is dat knullige zelfs wel passend, voor een man die niet meer weet waar hij het zoeken moet. Als het gaat om sterven en verlies, lijkt Du Gardijn te zeggen, zijn we nog altijd beginners.
Eerste zin: Na een uur kwam ze beneden, Adriaan was er niet.
Marnix Verplancke, Focus Knack, 7 september 2021
Nadat hij zijn vrouw Aimée op overspel betrapt heeft, besluiten Adriaan en Aimée, al vijftien jaar een stel, uit elkaar te gaan. Of toch niet helemaal, want hun chique huis op de Amsterdamse Apollo laan is groot genoeg om er samen apart in te wonen. Zij geeft voortaan haar muziektherapie in het tuinhuis, terwijl hij zich terugtrekt op zolder. Over het gebruik van de keuken maken ze af spraken. Na verloop van tijd wordt dat frusterend, waardoor Aimée zich gaat afvragen of een kinder wens en een doodswens wel samen kunnen gaan en uiteindelijk voor de tweede zwicht, in bad, zoals de Romeinen het deden. Zo verloopt het eerste van de drie liederen die samen Willem de Gardijns ronduit verbluffen de roman Het einde van het lied vormen. In het tweede volgen we classicus Adriaan, bedrukt door de dood van Aimée, naar Italië waar hij onderzoek wil doen naar de laatste dagen van Hadrianus. Marguerite Yourcenar schreef over die Romeinse keizer Mémoires d’Hadrien, maar ging nooit dieper in op zijn dood. Met een paar lijntjes maakte ze zich ervanaf, wat Adriaan altijd jammer heeft gevonden. En dus bezoekt hij Napels en Baia, en slaagt hij er met grote zeker heid in te bepalen in welke villa de keizer stierf. De korte biografie die hij schrijft, en waarin hij Hadrianus neerzet als een bedachtzaam keizer die er altijd over gewaakt heeft ook een waardig man te zijn, vormt het derde lied van het boek. Du Gardijn is een fijnzinnig stilist die zijn drie liederen elk een eigen toon geeft. In het eerste volgen we Aimeé van dichtbij en zijn we getuige van haar almaar toenemende verwarring. Korte zinnetjes zijn het, als schichtige blikken. Adriaans zoektocht naar de keizer en uiteindelijk ook naar zichzelf verloopt rustiger, al heeft ook hij wat katten te geselen wanneer hij zich uit zijn Napolitaanse appartement sluit en een nacht in een steeds kouder en onwezenlijker gang moet doorbrengen. En dan is er het meest afstandelijke verhaal, het historische, waarin Du Gardijn zich het aura van Yourcenar aanmeet – en daar ook nog eens met glans in slaagt. In hoeverre kunnen we de ander ooit kennen? Of onszelf? Hoe verwerken we verdriet? En wat te doen met de dood? Het zijn eeuwige vragen waar ook keizers mee worstelden.
Te dun aan de buitenkant
Kees ’t Hart, De Groene Amsterdammer, 13 oktober 2021
In het eerste verhaal van deze roman vertelt Willem du Gardijn de tragische geschiedenis van Aimée die haar man, leraar oude talen Adriaan, met Yves bedriegt. Het komt uit, Yves verdwijnt uit haar leven, maar zij kan hem niet vergeten. Klassieker kan haast niet, zou je zeggen, maar Du Gardijn maakt er een hartverscheurende geschiedenis van waarin Aimée langzamerhand de afgrond in gaat en Adriaan haar tevergeefs probeert aan te zetten om ‘erover te praten’, hij probeert zijn relatie met haar te herstellen. We zitten in het hoofd van Aimée, Adriaan is een bijfiguur die veel begrip voor haar opbrengt maar steeds langs haar heen praat en haar tot wanhoop drijft met zijn rationaliserende en begripvolle praatjes. ‘Zo moedig van je, Aimée, ik zit naast je, ik ga je ondersteunen met al mijn kracht. Het belangrijkste is dat wij beiden sterk zijn, als individuen en als stel.’ Of dit: ‘Ik ben bij je, we komen erdoorheen! Ik hou van je!’ Maar Aimée zelf wil helemaal niet sterk zijn en ze verdwijnt steeds meer in sombere bespiegelingen en wanhoop. Voor Aimée staat alles stil. Larmoyant? Misschien… in de huidige literaire mores tref je een geschiedenis als deze in ieder geval niet vaak meer aan. Volledig losgezongen van ironie, dramatisch en onafwendbaar. Du Gardijn verplaatst ons met volle kracht in de denkwereld van zijn wanhopige heldin, die niet meer in staat is zich uit haar depressie te bevrijden. Maar wel doet alsof. Dit verhaal kreeg me stevig in zijn greep: wat is die Adriaan een eikel, met zijn opgewekte praatjes, dacht ik steeds en Aimée, ja Aimée, wie ongevoelig voor haar blijft moet maar ophouden literatuur te lezen. Schrijfkunst tot en met: ‘De klok had de tijd tot na enen weggetikt. Ze hoorde slechte stemmen, varianten op varianten. Ik ben te dun aan de buitenkant. Voel me veel, behalve mijn naam. Waarom hielpen die pillen niet? De zenuwen rukten op vanuit haar middenrif, benen volledig bezet.’
En in het tweede verhaal, een ik-verhaal, zitten we ineens in het hoofd van die vermaledijde Adriaan over wie ik net zo negatief berichtte. Daar heb je hem, in Napels, waar hij onderzoek doet naar de precieze plaats van overlijden van keizer Hadrianus (76-138). Adriaan blijkt een groot kenner te zijn van de wetenschappelijke literatuur over deze succesvolle keizer. Duidelijk is dat Hadrianus aan het einde van zijn leven naar de omgeving van Napels afreisde, om daar te kunnen sterven, maar over de precieze plaats spreken de bronnen elkaar tegen. Er is een aantal mogelijkheden en tijdens zijn verblijf in Napels probeert Adriaan het geheel te reconstrueren. Hij bezoekt mogelijke sterfplaatsen, bepeinst de mogelijkheden en begint erin te geloven dat hij dit raadsel eindelijk kan oplossen. Tegelijkertijd doet hij pogingen de dood van Aimée te verwerken. Adriaan bezoekt in Napels en omgeving allerlei Italiaanse collega-kenners van Hadrianus, maar heeft het gevoel van het kastje naar de muur te worden gestuurd. Wil men liever geen vreemde pottenkijkers? Wil men hem niet verder helpen? Bovendien voelt hij zich in zijn Napolitaanse appartement steeds meer een buitenstaander die geen idee heeft wat zich in de huizen van zijn buren afspeelt. Du Gardijn schreef dit verhaal overigens niet in de stijl van de psychologische roman, zoals het eerste verhaal, maar in die van de wetenschappelijke zoektocht.
In de derde geschiedenis laat Du Gardijn keizer Hadrianus tot in details de laatste tocht beschrijven die hij naar zijn sterfplek maakte. Hij leunt in deze vertelling duidelijk op stijl en toon van Marguerite Yourcenars fameuze historische roman Hadrianus’ gedenkschriften. Zij beschreef die laatste tocht van Hadrianus niet, Du Gardijn vult haar aan. Overtuigend kroop hij in de denkwereld van de stervende keizer, hij geeft uitvoerige beschrijvingen van de reisweg, van het publiek langs de weg, van de ontberingen en van de medische bijstand die de keizer onderweg kreeg. Uiteindelijk komt hij in Baiae aan, in een villa vlak bij het water, waar hij overlijdt. ‘Hermogenes ontwaakte mij uit mijn hallucinatie. Hij had mij zien liggen en was op mij toegesneld. Hij beroerde met zachte vegen van zijn hand mijn natte gezicht. Hij hoorde wat ik wilde, hij hoorde mijn haperende zinnen.’ Van Aimée via Adriaan naar Hadrianus. Drie verhalen, drie stijlen die met elkaar op wonderlijke wijze een samenhangende roman vormen. Ze grijpen in elkaar, het ene verhaal loopt in het andere over, terwijl de stijlen en opzetten sterk verschillen, maar toch vormt het geheel een krachtige eenheid. Niet alleen omdat de hoofdfiguren erin terugkeren, maar ook omdat gevoelens van melancholie en vergeefsheid sterk overheersen, elementen waarmee Du Gardijn zich in eerder werk nooit uitvoerig inliet. Het lijkt erop dat hij een nieuwe weg is ingeslagen. In vorige romans en verhalen werkte hij vaak met vervreemdende elementen of hilarische verhaalingrediënten, dit alles vermengd met de nodige ironie. Daarvan is nu geen sprake.
Met het ijzersterke verhaal over Aimée schreef Du Gardijn een uiterst geloofwaardig en ontroerend portret van een vrouw. Geen ironie meer, maar gevoel, verlangen en inzicht. Ook in de twee andere verhalen lijkt hij zich te bekeren tot een meer traditionele vertelkunst waaruit vervreemdende elementen zijn weggesneden. Gaat het bij hem deze kant op? Is dit een eerste oefening, die is dan meteen zeer geslaagd. Ik las het allemaal ademloos en zonder reserves, bewonderend ook, ik kwam bij dit boek weer toe aan mijn kinderlijk stille lezen van vroeger waar ik zo smartelijk naar terug kan verlangen.
Hoe wordt die weduwnaar ineens Romeins keizer?
Sebastiaan Kort, NRC, 9 september 2021
Deze kameleontische schrijver komt met een roman waarin hij driemaal een andere toon aanslaat: eerst gaat het over een neerslachtige vrouw, later over de Romeinse keizer Hadrianus. Wat is het verband?
Zeggen dat je reikhalzend uitkijkt naar toekomstig werk lijkt op het eerste oog een veilige vorm van complimenteren te zijn, maar in het geval van Willem du Gardijn gaat die vlieger toch niet helemaal op. Want waar zou je eigenlijk naar kúnnen uitkijken in zijn geval, wat te verwachten van een schrijver die zo gretig van toon verandert als hij?
Zijn roman Bevrijding (2016) was frivool en satirisch; de beste verhalen in de bundel Het grote vakantiepark (2018) melancholisch, intiem of duister. Du Gardijn is de kameleon die per verhaal van kleur verschiet.
Ook Het einde van het lied is helemaal drie keer opnieuw anders, want in de in drie ‘liederen’ gecomponeerde roman slaat hij driemaal een nieuwe toon aan, passend bij de personages, passend bij de omstandigheden waarin ze zich bevinden. Er is de verzenuwde vrouw die in een psychologisch verhaal op een onafwendbare dood aan koerst; er is de man die zich in een volgend deel in Italië in een semi-academisch onderzoek stort; er is de tweede-eeuwse Romeinse keizer Hadrianus die in het historisch-fictionele slotdeel naar de kust afreist om er het loodje te leggen.
Horen de drie delen bij elkaar? Jazeker. De vrouw uit deel één was de levenspartner van de man uit deel twee en diezelfde man laat Hadrianus formuleren zoals hij vermoedt dat die geformuleerd moet hebben. Dus het hoort bij elkaar. Maar hóórt het ook echt bij elkaar, als in: onderschrijft de lezer dat ten volle? Mmm, toch niet helemaal. Maar daar staat tegenover dat je met het grootste deel van de totale roman erg goed proza in handen hebt.
Dat begint al met dat eerste ‘lied’, dat het soort literatuur is waar je af en toe even afstand van moet nemen omdat het een te grote aanslag op de zenuwen is. Zoals Wessel te Gussinklo’s De opdracht je af en toe te veel kan worden, of de scène waarin er in Geheime kamers van Jeroen Brouwers in een kas gevreeën werd, zo heb je er ook een kluif aan om het eerste deel van Het einde van het lied achter elkaar uit te lezen. In het begin is het kwaad al geschied: Aimée, een vrouw van een jaar of veertig loopt ‘op dunne benen’ door haar huis; ze heeft kort daarvoor ruzie gehad met haar levensgezel Adriaan, die het huis inmiddels heeft verlaten. Het duurt even, maar je komt er langzamerhand achter dat ze net heeft opgebiecht dat ze een paar keer het bed deelde met een bevriende man. Du Gardijn heeft de schuld die Aimée voelt op een voortreffelijke manier weten te verdiepen door Adriaan een man te laten zijn die begrip kan opbrengen voor de misstap. Ze komen er samen wel uit! Het effect hiervan is dat Aimée zich nog lager aanslaat dan ze al deed, omdat ze in de ogen van haar geliefde iemand is die hulp nodig heeft, die ondersteund moet worden na een uitglijer: och, Aimée kon weer eens niet met de handen van een vreemde afblijven. Hier, een arm om de schouder.
Paranoia
Je voelt al snel dat Aimée zich weleens van het leven kon gaan beroven, maar voorspelbaarheid is in dit geval geenszins een manco. Du Gardijn heeft de opgejaagdheid, de paranoia van Aimée in de stijl doorgevoerd; soms krijg je zelfs de indruk dat het aantal woorden in een zin ertoe doet om je haar nabije inzinking te laten doorvoelen. Haar dagboeknotities zijn ontledender dan goed voor haar is. ‘Ze schreef een paar zinnen. Niet veel, ze was niet langer dan vijf minuten bezig. Ik ben onvruchtbaar. Ik ben schriel, schraal, dor, dat is het ergste.’
Wat nog te schrijven nadat het ‘scherpste mesje van allemaal’ eraan te pas is gekomen? Het is de lastigste kloof die Du Gardijn in de roman dichten moest. Na een bescheiden sprong in de toekomst treffen we Adriaan in Italië aan. Toen Aimée nog leefde wilde hij er ook al (met haar) naartoe, maar in plaats van gemoedelijk rond te wandelen in Rome speurt hij rond in archieven en in het toenmalige Baiae (nu Baia) om erachter te komen waar keizer Hadrianus stierf. Hij is een pietje-precies. Er is hem veel aan gelegen de exacte plek aan te wijzen. Omdat de Italianen deze Nederlandse docent klassieke talen met de nodige scepsis behandelen (wie denkt hij wel dat hij is) neemt het tweede deel van Het einde van het lied een oer-Hollands literair karakter aan, verwant aan Hermans of Kellendonk: wat valt er eigenlijk met zekerheid over de geschiedenis te beweren? Los zand is het, waar je alleen met het water van de verbeelding vaste vormen van kunt maken. Adriaan verandert voor onze ogen van een feitenman in een fictie-omarmende man, een geschiedschrijver uit de losse pols. Is het de rouw die hem het zetje gaf? De drank? Of toch die nacht die hij noodgedwongen in een vies halletje moest doorbrengen? Om eerlijk te zijn weet je het niet helemaal, is de tekst te vrijblijvend om fascinerend te zijn.
Schommelende wagen
Het goede nieuws is dat Adriaans verbeelding er wezen mag, want in het slotlied richt Hadrianus zich zeer innemend tot de lezer. Of sec tot Marcus Aurelius, want aan hem, die andere adoptiefkeizer, is het verhaal officieel gericht. Het is daarmee een verlengstuk van Marguerite Yourcenars klassieker Herinneringen van Hadrianus uit 1951; Du Gardijn schrijft Hadrianus nog net wat dichter naar diens dood toe. Je moet het even op je laten inwerken, want je bevindt je opeens in een antieke schommelende wagen op de Via Appia, maar dit is samen met het ‘lied’ over Aimée het beste deel van de roman, bijvoorbeeld omdat Du Gardijn er echt in is geslaagd om een ziel en (stoïcijnse) overtuigingen uit Hadrianus’ pen te laten vloeien. En Hadrianus – een laatbloeier die Rome nederig wilde dienen – komt daarbij sympathiek over. ‘Ik was mijn leven lang in de omgeving van de keizer [Trajanus, Hadrianus’ voorganger, red.] geweest, maar had hem nooit gevraagd mij een ambt te schenken. Ik had mijn ambten zonder kuiperijen en kruiperijen verkregen. Iets wat niet gegeven werd, kon niet ontvangen worden, had ik van Epictetus geleerd.’ Met een beetje verbeelding kunnen we Du Gardijn in een vergelijkbaar licht zien. Als een schrijver die veel energie en eigenzinnigheid in zijn werk stopt, risico’s nemend, maar die niet zal bedelen om een schouderklop van de lezer. Meestal gaat dat goed.
RECENSIES 'HET GROTE VAKANTIEPARK'
Een puber in de ban van een adellijke familie
NRC 26 oktober 2018, Sebastiaan Kort
De dood en de wens te sterven komen regelmatig voorbij in deze verhalenbundel, zowel beklemmend als op een soort Hendrik Groen-manier. Du Gardijns gedistingeerde stijl levert verrassingen op.
Het is dat al onthuld is welke auteur er achter het pseudoniem Hendrik Groen schuilgaat, maar anders was Willem du Gardijn (1964) een goede verdachte geweest. In ‘Deemstering’, een van de verhalen uit zijn nieuwe bundel Het grote vakantiepark, geeft hij een stem aan een hoogbejaarde man die, net als Groen, nog iets van het leven probeert te maken.
Deze Wim Visser, die meester was op een lagere school, maakt voortdurend ‘lijstjes’, in feite een soort dadaïstische puntdichten die soms wrang en soms uitermate geestig overkomen. ‘Kanker/ Alzheimer/ Parkinson/ K.A.P../ Kap ermee/ Ginnegappen/ Klamme lappen/ Vrije trappen/ Aap-noot-mies/ Rest in peace’. Het is zijn methode om de hel te verdrukken die het verzorgingstehuis is. Of om zijn eigenwaarde te behouden, dat mag de lezer zelf bedenken. De man vraagt zich dagelijks af hoe het met de waardigheid van zijn medebewoners staat. ‘Met die ene die zichzelf Walter noemt zal het wel meevallen, hij kan schaken. Vreemde combinatie, goed schaken en zelf niet kunnen pissen.’
Dus Wim Visser ‘wil dood, dat is al een jaar of tien zo’. Zo’n mededeling is geen anomalie in Het grote vakantiepark, waar de dood en de wens ertoe regelmatig voorbij komen. In het titelverhaal kijkt een vrouw uit de hemel neer op haar nabestaanden en in ‘Een huid, een huwelijk’ ligt een vrouw met een lichtallergie naar de dood te verlangen.
Dat laatste verhaal is een van Du Gardijns beste, verteld door de verzorgster van de vrouw en gesitueerd in een villa in het Duitsland van voor de val van de Muur. Het is zo’n verhaal waarin elk element bijdraagt aan het beklemmende gevoel: de wat duistere geloofsopvatting van de zuster, de Erich Honecker-achtige man van de zieke vrouw, de stemmige beschrijving van het einde. ‘Meneer was de hort op. Meneer was uit eten met een dame van het partijbureau. Vele mensen waren doodgegaan met muziek, de combinatie was zeer goed, zeer Duits, zeer heimisch.’
Niet altijd is de inzet van Du Gardijn – die indruk maakte met de roman Bevrijding (2016) over een kunstacademie – even groot. Dan zit er te weinig ontwikkeling in en ben je aan het eind, zoals bij een verhaal over een mannenvriendschap die aan zijn eind komt, nog op hetzelfde punt als toen je er in stapte. Werkelijke toewijding, zowel literair als emotioneel, is te vinden in het lange openingsverhaal ‘Het verbrande huis’, over een puberjongen die in de ban raakt van een aristocratische familie. Standsverschillen en tienerverliefdheid geven het iets klassieks, maar Du Gardijn voegt een dimensie aan deze kristallen Anton Wachter-wereld toe door herhaaldelijk duidelijk te maken dat de verteller zich dit allemaal herinnert. Terwijl nooit helemaal duidelijk wordt of hij zichzelf nou troost of bedriegt met de versie die we voorgeschoteld krijgen, lezen we prachtige zinnen over de dochter van de rijke Dooyeweerds, die naar Amerika gaan emigreren. ‘Als om zich te beschermen tegen de belangstelling van de mensen uit dit banale land dat zij spoedig achter zich zou laten, had zij zich zwaarder opgemaakt dan ooit.’ Er zit sowieso iets gedistingeerds in Du Gardijns stijl, die bijna overal wel verrassingen oplevert, bijvoorbeeld als de een de ander aankijkt ‘met een gezicht als op een gedenkpenning’. En het woord ‘maquillage’ kom je zeker vier keer tegen in de bundel. Als Du Gardijn nog iets strenger voor zichzelf wordt zal hij binnenkort een dijk van een roman uitbrengen, let maar op.
Buitensporig geloofwaardige mensen
www.literairnederland.nl door Anky Mulders
In fijnzinnig taalgebruik neemt Willem Du Gardijn alle tijd om zijn verhalen te vertellen, zodat het alleen al om die reden een genot is om ze te lezen. Bovendien zijn er geen zijweggetjes, geen niet ter zake doende beschrijvingen, niet de kleinste afleiding voert weg van wat zich afspeelt in de ervaring van zijn personages. Alles is gefocust op het gebeuren van het moment. Du Gardijn formuleert precies en snedig. De zes verhalen uit Het grote vakantiepark doen je verzinken in de wereld van de ander.
Het eerste verhaal, Het verbrande huis, vertelt over de verliefdheid van de zestienjarige hoofdpersoon Ben op een rijk meisje uit zijn klas. Hij is geschokt als de villa waar ze woont afbrandt. Als het huis weer herbouwd is gluurt hij over de muur naar de bewoners die met buitenlandse gasten plezier maken bij het zwembad. Alicia is onbereikbaar, al heeft Ben kortstondig reden om aan te nemen dat de gevoelens wederzijds zijn. Tot ver in zijn volwassenheid is hij door haar geobsedeerd.
In Deemstering woont de oude Wim Visser in een verzorgingshuis waar hij zijn levenssituatie het hoofd biedt door lijstjes te maken van willekeurige, rijmende, soms komieke woorden. Hij leest ze voor aan de vogels voor het raam. ‘Vogels, dat is zeker, nemen de dingen niet erg zwaar. Ze zijn licht en luchtig. Dat vind ik aantrekkelijk omdat ik zelf sinds een jaar of tien in licht- en luchtigheid onbekwaam ben.’ Hij maakt ook woordenlijstjes over zijn medebewoners, waarvan sommigen behoren tot ‘de ene groep [die] is uitgedoofd en altijd in dezelfde stemming.’ Uitgedoofd en altijd in dezelfde stemming, wat een vondst!
Gissen
In Een huid, een huwelijk is Irmigard de liefdevolle verzorgster van een zieke ‘mevrouw’, die in duisternis leeft omdat ze een lichtallergie heeft. ‘De Dag kwam […] het lichaam zou oververhit raken, nog meer fik. Meneer was er niet. Zijn nationale politiek kon niet afgestemd worden op de hitte van de thuissituatie.’ De politiek en ‘meneer K.’ (één keer als zodanig aangeduid), kunnen bij Du Gardijn niet op veel sympathie rekenen. Het is slechts gissen naar wat hij met dit verhaal beoogt. Het roept onmiddellijk associaties op met Hannelore Kohl, die net als het personage aan seborroïsche lichtallergie leed, een bondskanselier als echtgenoot had en zichzelf het leven benam.
Laf
Tijdens het eten met een vriend beseft de verteller uit Einde van een vriendschap dat hij diens zelfingenomen houding, in een restaurant gedemonstreerd met spottend gedrag tegenover de serveerster in wie de verteller zelf een mogelijke geliefde ziet, niet langer kan verdragen. Met lichtvoetige ironie tekent Du Gardijn de vriend: ‘Juist toen David met opgeblazen borstkas zijn algemeen beschaafde haat voor de mensheid predikte, waarbij hij een hele serie minzame eigenschappen besprak die naar eigen zeggen ook op hem van toepassing waren, […]’. Toch lijkt het alsof de schrijver in dit verhaal niet duidelijk voor ogen stond waartoe hij zijn onzekere verteller eigenlijk wilde bewegen. Lafheid houdt het personage in haar greep, ‘David’ heeft geen idee van de weerzin van zijn vriend.
Kafkaësk
Na deze vier realistische verhalen volgt de vervreemding in Een schone afhandeling waarbij het onbehagen van de lezer met elke alinea toeneemt. Een vrouw wordt geconfronteerd met een politieagente die zich in de logeerkamer van haar huis heeft geïnstalleerd. De echtgenoot verkondigt dat van tijd tot tijd bij iedereen wel eens een politieagente intrekt. De vrouw is niet gerust, ze kan de agente niet de baas. ‘”Ger, deze vrouw zegt dat ons huwelijk voorbij is en dat ik jou vanmiddag een afscheidsbrief ga schrijven.” “En heeft zij daar gelijk in?”’ Met krachteloos protest gaat de vrouw onafwendbaar de door Du Gardijn uitgestippelde weg. Kafka is er niets bij.
Vanuit de dood
In alle verhalen delft de hoofdpersoon het onderspit, is de eenzaamheid troef en ligt de dood in het verschiet. In het laatste verhaal Het grote vakantiepark (‘HGVP’) is de verlossende dood al ingetreden. Ik-verteller Petra is vertrokken naar HGVP. ‘Wij van afdeling Nederland hebben een speciale ingang voor mensen die op eigen initiatief een einde aan hun leven hebben gemaakt. We hebben gemiddeld zo’n vijf ontvangsten per dag. We maken daar echt een vrolijke boel van, vooral omdat deze mensen op aarde vaak niet erg goedgehumeurd waren.’ Vanuit haar tevreden overleden toestand vertelt ze droogjes over haar leven met een labiele moeder, een recalcitrant broertje en een vader die aan ‘een boek werkt dat iets met mij te maken had, maar ik was geen gesprekspartner.’ Schizofrenie bestaat niet, heet het boek. Ook in dit verhaal krijgen alle pijnlijke en triviale feiten van Du Gardijn een absurdistisch tintje.
Van vlees en bloed
Tijdens een recent interview met André Klukhuhn in café Kapitein Zeppos in Amsterdam vertelde Du Gardijn dat het schrijven van dit soort verhalen hem helpt zich met het bestaan te verzoenen. Hij wil ‘buitensporig geloofwaardige’ personages scheppen en vergankelijkheid hoort daar nu eenmaal bij. Ook vindt de schrijver dat taal ons de mogelijkheid verschaft om buiten onszelf te treden. ‘Orde drukt op ons en geeft mogelijkheid tot overschrijding,’ meent hij in navolging van de filosofische denkbeelden van Georges Bataille. De toepassing van dit soort beschouwingen liet de schrijver al zien in zijn roman Bevrijding uit 2016, met zijn puntige formuleringen, verrassende zinswendingen en onstuimig tempo. De mensen die Du Gardijn in zijn verhalen tot leven brengt zijn zó herkenbaar en invoelbaar, zo zeer van vlees en bloed, dat we ze haast de hand kunnen schudden.
...zeer mooi om te lezen en voelt ook poëtisch aan
NBD BIBLION, Eline Yoshimi
Deze bundel bevat zes korte verhalen met als thema het samengaan van liefde en verlies. Over de mooie kant van liefde, maar ook de pijn die hiermee gepaard kan gaan. In elk van de verhalen weet de schrijver als geen ander een bijzondere sfeer op te wekken die realistisch overkomt. Het verhaal neemt de lezer op en laat hem daarna niet meteen los. Ook de rijke woordenschat is zeker een meerwaarde. Daarnaast zijn het stuk voor stuk intrigerende personages met elk een uniek karakter en eigen authenticiteit. Verder kan de auteur elk verhaal een goede pointe geven. Dit proza is zeer mooi om te lezen en voelt ook poëtisch aan. Enig minpunt is dat dit werk een eerder beperkte doelgroep aanspreekt, aangezien het een literair niet eenvoudig te lezen bundel is. Per verhaal is een kunstzinnige zwart-wit foto opgenomen. Ondanks de moeilijkheidsgraad een bijzondere verhalenbundel die opvalt in het genre. De auteur (1964) werd met zijn roman "Monografie van de mond" genomineerd voor de Academica Literatuurprijs.
Willem du Gardijn schildert met zijn pen en houdt je gevangen in zijn verhalen...
In de boekenkast door Hannie van Grol
Het grote vakantiepark is een verhalenbundel met zes verschillende verhalen die allemaal een eigen belevingswereld hebben, maar, zoals op de achterflap vermeld staat: Dit boek is één omdat er één thema is: de verbondenheid van liefde en verlies. En dat thema is meteen al in het eerste verhaal herkenbaar. De hoofdpersoon is een jongen in de puberteit die hopeloos verliefd is op een buurmeisje uit een hogere maatschappelijke klasse. Zijn innerlijke strijd en onzekerheid worden duidelijk beschreven, het verhaal verloopt traag, maar is erg intrigerend. Je leeft intens mee met Ben, met zijn wanhoop, zijn sprankje hoop dat af en toe opvlamt, omdat zijn gedachten en de ermee gepaard gaande twijfels uitvoerig beschreven worden.
Het tweede verhaal heet Deemstering en speelt zich af in een verzorgingstehuis rond Wim Visser. Hij vertelt de vogels in de tuin van achter zijn kamerraam over zijn leven, legt dingen uit over wat er gebeurt en hoe het met hem gaat, omdat hij weinig aanspraak heeft in dat tehuis. Vroeger was hij meester op een lagere school en nu is hij ‘de man van lijstjes’, zoals hij zichzelf noemt. Elk woord dat hem opvalt, kan een uitgangspunt zijn, zoals bijvoorbeeld Mariakaakjes. Daaromheen schrijft hij associatief woorden op die meestal ook nog rijmen. Ze zijn vertederend om te lezen. Je proeft in dit verhaal de eenzaamheid van een man die beseft dat hij op het eind van zijn leven is. Af en toe komt er bij het lezen een glimlach om je mond, hoewel de toon triest en melancholisch is.
In het derde verhaal wordt de verzorging van een vrouw die terminaal is en in een uitzichtloze situatie verkeert, beschreven. Haar eenzaamheid is schrijnend. Ze wordt met liefde verzorgd door een verpleegkundige die haar helpt het laatste gedeelte van haar leven draaglijk te maken. Ook het vierde verhaal en het vijfde verhaal spelen zich weer op een andere plaats af, heel knap zoals de schrijver telkens weet te boeien en je in het verhaal meeneemt. Het zesde verhaal heeft dezelfde titel als het boek. Heel verrassend wordt met het grote vakantiepark (HGVP zoals de hoofdpersoon dit afkort) de wereld na dit leven bedoeld. Een meisje van 19 jaar vertelt wat ze meegemaakt heeft en hoe ze daar beland is. Indrukwekkend!
Ieder verhaal wordt voorafgegaan door een zwart-wit foto, die van toepassing is op een treffend detail uit het verhaal. Het taalgebruik is ingetogen en soms dichterlijk, Willem du Gardijn schildert met zijn pen en houdt je gevangen in zijn verhalen, die stuk voor stuk verschillend zijn, maar die allemaal hetzelfde al eerder genoemde thema kennen. Geweldig om zo te kunnen schrijven, heel ernstig en ingetogen maar toch met humor.
RECENSIES 'BEVRIJDING'
‘Romankunst moet het hebben van afwijking. Verreweg de meeste romans kun je zelf thuis nadoen. Je hebt een computer nodig, een probleem en één of meer probleemfiguren, plus een paar personages die het ook niet weten. (...) Daarna de zoektocht en de ontdekking. Raadsel opgelost, illusies in stand gehouden. Zo ingewikkeld is het dus allemaal niet. Maar deze roman doet hier niet aan mee, hij creëert zijn eigen traditie van afwijking, obsceniteit en wild verlangen.’
Lees de hele recensie van Kees ’t Hart, De Groene Amsterdammer, donderdag 26 mei 2016
"In Bevrijding verhaalt de jongeman Johnny Mooijman op aandringen van zijn psychiater over zijn jaren aan een kunstacademie. Deze vorm brengt natuurlijk meteen Philip Roths Portnoy’s Complaint in herinnering, en dat is niet de enige literaire tekst die in de roman doorschemert. Zo loop je bijvoorbeeld ook tegen een scène aan waarin Johnny zijn in de modder spartelende lief à la Woyzeck dreigt om te zullen brengen."
Lees de hele recensie van Sebastiaan Kort, NRC Handelsblad, Vrijdag 22 april 2016
"Afgelopen vrijdag zag in het ateliergebouw van HKU Fine Art de nieuwe roman van schrijver en docent Willem du Gardijn het levenslicht. Na zijn Monografie van de Mond (2008) en de verhalenbundel Negen Raven (2011) is er nu Bevrijding. De weg ernaartoe is op zijn minst beklemmend te noemen: in Bevrijding kruipen we in de huid van kunststudent Johnny Mooijman, die hevig worstelt met zowel de liefde als zijn afstudeerproject."
Interview, 22 maart 2016 door Edwin Verhoeven - .UNST >
"Bevrijding moet het hebben van zijn ondermijnende karakter en essay-achtige observaties. Leggen we daar de nadruk, dan is dit een goed geschreven guerillaroman over kunst en ethiek"
Lees de recensie van Daniëlle Serdijn in de Volkskrant, 2 april 2016 >