...en zie dat in ons land alles klein en onbeduidend is. Zelfs de hoogste toren in ons land is laag. Pas maar op dat je niet in de trein komt te zitten als Libelle haar zomerweek organiseert. Kom niet in de buurt van het CS als het Sail is. Waag je leven niet op het Damrak.
Voor ik in Het Grote Vakantie Park terechtkwam woonde ik in Amsterdam bij mijn ouders in een bovenhuis aan de rand van het Oosterpark. Koert had een kamer aan de voorzijde van de bovenste verdieping, ik aan de achterzijde. We hadden een dakterras voor als het mooi weer was. Op het dakterras groeide bamboe in drie oude Amsterdamse vuilnisemmers. Als het stormde was je hierboven in de jungle. Daar kwamen de laagvliegende vliegtuigen nog eens bij. Wat een verschrikkelijke herrie maken die dingen, ze lijken te remmen in de lucht. Als je je ogen dichtdoet is het alsof je kop helemaal vol zit met insecten. Zelfs hier hoor ik die krengen af en toe nog.
Mijn moeder, die last heeft van migraine, legt de emmers met bamboe soms preventief om. Zij houdt het weer goed in de gaten, dat moet als je in een bovenhuis woont en het dak is maar zozo. Ze heet Aaltje Janssen en is psychologe met een hippieachtergrond. Ze heeft drie dagen per week een stuk of vier klanten in haar praktijk op de vierde verdieping van een monumentaal gebouw aan de Wibautstraat. Van het gebouw wordt gezegd dat het een sick building is. Dat is dus de reden waarom er zoveel hulpverleners in zitten. Als je binnenkomt en je bent nog niet ziek, word je dat vanzelf.
Mijn moeder kan haar migraine, die gepaard gaat met misselijkheid en hallucinaties, niet verklaren. Ze komt met slappe argumenten die op mij overkomen als een verdediging. Dat heeft met die hippieachtergrond te maken. Zelf is zij altijd onschuldig en niet medeplichtig, behalve dan aan mijn dood op die Zwarte Dag. Die hakte er goed in.
Zo schattig dat mijn lieve ouders mijn kamer onveranderd gelaten hebben. Wat er op mijn bureau lag ligt er nog steeds. Boeken, schoolschriften, tijdschriften, een stapeltje knipsels met een schaar erbovenop. Ook mijn asbak met een paar peukjes is er nog, mijn vader heeft er een stukje plastic over gelegd. Waxinelichtjes houden het plasticje op zijn plaats. Mijn tandenborstel staat in de groene plastic beker rechts naast de kraan van mijn wastafel. De beker is niet schoon, er zit tandpasta aan. De lakens van mijn dekbed zijn in het kader van de geur niet gewassen, alleen maar rechtgetrokken. Onder het bed staan twee paar gewone schoenen, gymschoenen en mijn voetbalschoenen, veters allemaal open. Mijn roodwitte sporttas ligt onder het bed, rits open, trainingspak gewassen erin, dat dan weer wel, zo wilde mijn moeder het. Op mijn nachtkastje ligt het laatste boek waarin ik gelezen heb open op pagina 37, Shere Hite, Vrouwen en minnaars, een van de meest inspirerende en confronterende boeken die ik gelezen heb, vooral die passage over hoe je het beste een verkeerde man kunt kiezen.
De lade van mijn nachtkastje zit helemaal vol met troepjes, niets aan veranderd. Grote vloeitjes, haarspelden en andere dingen voor in mijn haar, een geheim dagboekje waarin superstomme dingen staan die Hite nooit zou mogen lezen. Een pakje maandverband, aangebroken, slechts twee gebruikt. De foto’s van acteurs die ik sexy vond hangen nog aan de muur, behoorlijk naïef. Brad Pitt en  Johnny Depp onder anderen, maar ook posters met dieren, een leeuw en een olifant bijvoorbeeld, en popmuzikanten, maar die zijn allemaal klein omdat ze uit de Hitkrant kwamen. Wij kregen de Hitkrant van een vriendin van mijn moeder, maar de centerfold was er altijd al uit.
Ik zie de onveranderlijkheid der dingen als een uitnodiging om af en toe door het huis te spoken. Soms ga ik een paar minuten aan mijn oude bureau zitten zonder mijn stoel te verschuiven of ik lig een paar uur in mijn bed, zonder mijn kussen en dekbed te beroeren terwijl ik rustig en zonder mezelf stom te vinden (hoeft niet meer) naar de plaatjes aan de muur kijk. Ik kan sigaretten roken zonder een geur na te laten, zonder as. Geen levend wezen doet mij dat na.
Op een plankje boven mijn bed heeft mijn moeder een portret van mij neergezet in een houten lijst, A5-formaat, dat is de belangrijkste verandering. Naast de foto staat de rouwkaart waarop zij met potlood heeft geschreven: ‘Mijn lieve liefste Petra.’ Voor de rouwkaart liggen de ringen die ik op mijn laatste dag droeg. Links van de kaart en rechts van de foto staat een kaars. Mijn moeder wilde meer foto’s neerzetten, maar mijn vader heeft dat tegengehouden. Het portret is gemaakt tijdens onze laatste vakantie in Frankrijk. Ik zit op zo’n houten campingbank, ergens onder de pijnbomen, het zeewater nog in mijn haar.

HGVP (even oefenen: Het Grote Vakantie Park, goed zo...) is als het om faciliteiten gaat zeer gekwalificeerd, dat moet ik even kwijt. De Nederlandse afdeling staat hoog aangeschreven, hoger dan bijvoorbeeld de Belgische, Franse en Duitse afdeling. Wij van afdeling Nederland hebben een speciale ingang voor mensen die op eigen initiatief een einde aan hun leven hebben gemaakt. We hebben gemiddeld zo’n vijf ontvangsten per dag. We maken daar echt een vrolijke boel van, vooral omdat deze mensen op aarde vaak niet erg goedgehumeurd waren. Zij verdienen iets beters. Toeters, bellen, taartjes en nieuwe kleren dus.
Ik ben zelf zo’n jaar of vijf in HGVP en ik heb het naar mijn zin. Ik woon prachtig, ik heb een werkkamer, ik heb prachtige uitzichten en de huur is schappelijk, want aan vastgoedmanagement doet het park niet. Niks is vast, alles is gebouwd op wolken en het blauw van de hemel, zelfs relaties. Erg prettig is dat ik in HGVP goed uit de voeten kan met mijn hobby’s. Ook hier plak ik schriften vol met plaatjes uit kranten en tijdschriften. Mijn specialiteit: nog steeds acteurs, hoe naakter hoe beter, verschil is dat ik nu vooral vrouwen verzamel, Juliette Binoche, Kate Winslet, maar vooral Susan Sarandon, op een of andere manier ben ik helemaal gek van haar. Centerfolds zijn er hier in overvloed, heel fijn. Uiteraard zit ik hier boven in een damesvoetbalteam, we noemen onszelf de depressivo’s. Behalve de keeper en de spits hebben wij allemaal zelfmoord gepleegd. Dat geeft een band, hoewel we over onze aardse periode nauwelijks van gedachten wisselen.
Mijn vader, die Gerjan heet, is een groot Ajaxfan, maar belangrijker is dat hij net als mijn moeder in de business van de geest zit. Hij is al jaren bezig met het schrijven van een boek over schizofrenie. De werktitel van zijn boek is: Waarom schizofrenie niet bestaat. Hij schrijft dus een boek over iets wat niet bestaat.
Een van de grote problemen van mijn vader is dat hij door het schrijven veel moet zitten en dan krijgt hij pijn in zijn rug. Hij praat er niet graag over, maar wij weten het allemaal. Bij mijn broertje is het de maag, bij mijn moeder is het het hoofd, bij mijn vader is het de rug. Als mijn vader pijn heeft zie je het aan zijn loop. Hij ziet er onmiddellijk tien jaar ouder uit, wat ik erg zielig voor hem vind. Hij heeft van zijn fysio op de Sarphati een grote blauwe bal gekregen, daar moet hij oefeningen op doen. Ik heb hem een keer bekeken toen hij dat deed, dat was voor mijn vertrek naar HGVP. Die oefeningen van hem zagen er niet uit. Hij lag op zijn rug op die blauwe bal, het rode ietwat kalende hoofd naar achteren, zijn kruis omhoog, nogal frontaal zichtbaar, afschuwelijk, en toen kwam er ook nog een vliegtuig overzeilen. Vijftig meter boven ons huis. Ik dacht: WTF, in wat voor een weirde wereld leef ik? Ben ik gek of is hij gek? Of wij allemaal?
En mijn pijn, zou u dat willen weten? Mijn pijn zat in ieder geval tussen de oren. Migraine had ik niet, wel andere klachten: duizeligheid, verstoorde waarneming, misselijkheid met kotsen, slapeloosheid, hopeloosheid. Soms was mijn rechterarm een tijdje slap of zelfs verlamd. Geen idee waarom dat gebeurde, zeer verontrustend. Bad trips en nicotinevergiftiging kun je geen klachten noemen, maar ik had ze wel. In mijn bad trips was ik vaak een baby of een kind. Die baby was blauw en roze en rond en weerloos, een soort voetbal waar je tegenaan kon trappen. Het kind, dat een jaar of tien was, brak altijd een been of arm en moest dan vliegen om verder te kunnen. Als het vloog had het kind geen pijn, zodra het weer op aarde kwam moest het zich voortbewegen met gebroken ledematen, uiterst pijnlijk, onmogelijk zelfs.
Ik heb vijf keer tegen mijn zin met een psychiater gepraat, een man met de naam Ouweneel. Ik moest oogkappen opzetten, naar muziek luisteren en zeggen wat ik voor me zag terwijl hij vlak achter mij zat en in mijn nek ademde. Na een minuut of tien zag ik die baby of dat kind voor mij. Ouweneel noemde die beelden het gevolg van leeftijdsregressie. Ik feliciteerde hem dat hij zo’n mooi woord kende.
Mijn ouders vertelde ik over dat woord, zij kenden het, maar deden er verder niets mee. Hun advies kwam erop neer dat ik vanzelf over mijn klachten heen zou groeien. Mijn vader zei dat het nuttig was als ik mijn dromen opschreef. Hij gaf me een dagboekje. Op een avond lag dat op mijn kussen met een briefje erbij. Dat het schrijven me zo zwaar viel was een teken aan de wand. Twee keer heb ik tijdens het schrijven moeten overgeven. Mijn dagboek stinkt permanent naar kots.
Mijn huisarts J.W. van de Berg heeft vooral naar mijn ogen gekeken. Op allerlei manieren, met zaklampje, zonder zaklampje, met mijn hoofd in vreemde apparaten waarvan ik de naam niet ken. Hij kwam tot de conclusie dat mijn ogen prima waren. Toch zag ik soms alles volkomen wazig, alsof er plotseling mist was. De mist kon gewoon overdag opkomen als ik bijvoorbeeld op de fiets zat. Ik zag van mijn omgeving niets, ik reed als het ware door een grey zone, door een tunnel zonder licht. Ik wist niet wat ik mankeerde. Was het uitval in mijn bovenkamer? De dokter zei dat ik onmiddellijk moest stoppen met roken. Hij vroeg of ik drugs gebruikte, ik loog. Verder vroeg hij of die mist voor mijn ogen gepaard ging met misselijkheid. Hij had zwaar veel belangstelling voor misselijkheid in de ochtend. Aanvankelijk had ik geen idee waarom, later ben ik erachter gekomen dat ochtendmisselijkheid op kanker kan wijzen, tenminste als je niet gedronken hebt of zwanger bent.
In tegenstelling tot wat velen denken speelt diepzinnigheid aan gene zijde geen enkele rol. Banaliteit is het specialisme van HGVP. Er zijn hier, dat kan ik u verzekeren, meer praatprogramma’s dan er op aarde zijn, meer voetbalverenigingen, Champions Leagues en Andre Rieu’s. Het is hier één groot geklets, gezang en getrap, bovendien duren die praatprogramma’s, operettes en voetbalwedstrijden veel langer. Een uurtje of tien discussiëren aan een ronde tafel is niet vreemd, een voetbalwedstrijd van twee dagen met een pauze van tien minuten komt regelmatig voor.
Ik ben een gewoon meisje (could be any girl in any heaven), ik heb een gemiddelde lengte, een gemiddelde kleur haar, gemiddelde kleur ogen, mijn benen zijn niet lang, maar ook niet kort, mijn neus is niet groot maar ook niet klein, datzelfde geldt voor mijn borsten. Ik heb donkere kleren en meer kleurrijke kleren, ik houd van stevig ondergoed, mijn kont is dik (is vervelend voor het voetbal), katoen zit het lekkerst. Ik houd van muziek, ik houd van knappe mannen, maar ook van knappe vrouwen, dat zelfs meer en meer. Ik houd van reizen, ook dat kan hier. Er zijn vliegtuigen zonder motor, boten met vleugels.
In mijn aardse periode heb ik twee keer een rondje IJsselmeer gedaan op de fiets. Ik hield ervan om naar een Waddeneiland te gaan, die heb je hier helaas niet. Ik kende mijn Friese meren. Voordat mijn Grote Vakantie aanbrak ben ik twee keer op eigen initiatief op reis geweest. Een keer in Nederland (een Fries meer, de Tjeuk om precies te zijn), een keer in het buitenland, Duitsland, de Harz en Berlijn. Koert en ik zijn met onze ouders tweemaal naar Frankrijk geweest. We hadden een camping in Les Landes, honderdvijftig meter van het strand. Toen al op die camping wist mijn broertje zich niet te gedragen. Twee keer in de week was er een disco in een tent onder de pijnbomen, ik had nog nooit zoveel stomme trutten bij elkaar gezien en Koert, die ondertussen een mooie jongen was geworden van bijna vijftien jaar, danste in z’n uppie met onuitstaanbaar zelfvertrouwen midden op de dansvloer in het heupwiegende licht waardoor het water in de monden liep van de smachtende meisjes met gestifte lipjes die in hun hotpants aan de zijkant stonden toe te kijken. Dat ijdele verleidingsgedrag heeft hij in Frankrijk voor het eerst in de praktijk gebracht. Hij gedroeg zich echt als een aap. En maar cola zuipen en zeuren dat hij niet naar Frankrijk wilde. Hij wilde verder weg, hij wilde het liefst (dat gemekker is toen al begonnen) naar Australië.
Beide Frankrijkvakanties had mijn moeder aan het begin een migraineaanval met hallucinaties en kotsen. Dat kotsen van haar was altijd een leuk begin. In de tent rook het naar het binnenste van mijn moeder, waar ik dus uit voortkom, echt smeriger kon het niet. Als mijn moeder kotste dacht ik altijd: ik wil absoluut geen kinderen, nooit.
Mijn vader brandde een wierookstokje in de voortent terwijl hij op zo’n lullig klapstoeltje over zijn lange benen zat uit te kijken naar het krat bier in de hoek, nadenkend over waarom schizofrenie niet bestond. Zijn verslavingsgevoeligheid werd door de kots van zijn vrouw niet minder. Van alcohol kon je goed schoon worden van binnen. Toen was het nog de wijn, later kwam dat sterke spul, yellow piss. Bevorderlijk voor het werk aan zijn boek was dat allemaal niet. Toch was hij altijd bezig met dat verrekte boek, zelfs in de vakantie maakte hij aantekeningen en moest hij stukken die hij geschreven had corrigeren. Toen publicatie dichterbij kwam las hij regelmatig stukken voor aan mijn moeder. Zij moest zeggen of het goed klonk. Schizofrenie stigmatiseert, schizofrenie is een vuilnisbakterm, je kunt erin smijten wat je maar wilt. Alles bij elkaar was de situatie in ons gezin niet ideaal. Altijd werd er over ziektes gepraat, maar alleen de ziektes van anderen. Ik geloof dat ze dachten dat ik geen ernstig geval was. Zelf sloot ik niet uit dat ze daarin gelijk hadden. Als ik sportte en minder rookte voelde ik me beter. Ook het opschrijven van mijn dromen maakte me rustiger. Dat kind met die gebroken ledematen was ik niet, maar een zielig meisje in een schrift dat ik met mijn sterke ledematen omarmen moest.
De golven van de oceaan waren goed voor mijn vaders rugpijn. Dat kwam zijn stemming ten goede. Hij kon eindeloos op een luchtbed liggen te drijven, ons volkomen verwaarlozend. Dat moest in de avond op de boulevard met patat, ijs en cola weer goed gemaakt worden. Mijn moeder had vaak commentaar op mijn vader. Mijn vader antwoordde altijd: ‘Ach Aal, we zijn op vakantie’, of een variant hierop.
Toen ik aan de poort verscheen heb ik mijn aardse horloge moeten afgeven. De tijd zoals ik die kende bestaat niet meer. Ik heb er een tijd voor teruggekregen die onvoorzien is. Soms duurt een seconde een uur, soms duurt een uur een seconde, soms duurt een jaar een week, soms duurt een week een jaar. De tijd bestaat nog wel, maar is van stroop en honing of het tegendeel daarvan: een hovercraft die boven de waterplaat van ons bestaan van Hoek van Holland naar Harwich vliegt. Ik heb (net als een ieder ander hier) een nieuw horloge gekregen. Binnen een week krijg je dat. Een horloge met initialen dat niet op batterijen loopt en niet opgewonden hoeft te worden. Het is een tijdloos horloge met tijdloze tijd. Dat is het eerste gegeven, de tijdloze tijd, de vloeibare tijd, alle andere gegevens zijn daaraan ondergeschikt.
Ik ben jarig geweest, negentienmaal. Ik ben op verjaardagen geweest, onder andere van Koert, die jonger was dan ik, maar mij nu qua leeftijd voorbij is gestreefd. Op de dag van mijn afscheid was hij zestien, nu is hij eenentwintig.
‘Koert, gefeliciteerd, jammer dat het met je studie niet goed gaat, denk daar vandaag niet aan, vandaag hoeft dat niet, je bent jarig!’
‘Fijn dat je komende zomer je grote reis naar Australië gaat maken.’
Dat horloge van HGVP bind je niet om je pols maar om je hart. Het is een doodshorloge wat mij betreft, hoewel dat woord erg zwaar klinkt. Je zou kunnen zeggen dat het een hemels passe-partout is, een digitaal ticket voorzien van een universele code die toegang geeft tot alle hemelse attracties, het dierenpark, de glijbaan, de zandbak, het zwembad, de achtbaan, de radio- en televisieproductiestudio’s van de hemelse mediaparken en uiteraard het hemelse voetbalstadion. Het bijzondere van dit hemels passe-partout (HP) is dat je een attractie extreem kunt vertragen of versnellen. Vertragen vind ik eerlijk gezegd het leukste. Je kunt bijvoorbeeld de dieren in het dierenpark min of meer stilzetten, zodat je ze van dichtbij bekijken kunt. Met het HP kun je de achtbaan stilzetten. Midden in de val jouw bakje stilzetten om goed van die val te kunnen genieten en ervan doordrongen te raken wat het is om in de diepte te vallen.
‘God o God daar ga je, Peet, het is voorbij, alles is verloren, ik ga dood, ik sterf.’
Mijn maag hangt in mijn keel, ik wacht op de grote klap, mijn hoofd zal plat worden als een tomaat waarover een vrachtauto gereden is. Maar de klap, die ooit wel kwam, komt nu niet. Langzaam is mooi, langzaam is intens, intens vallen en vervallen, dat is het grote voordeel van HGVP, je kunt hier niet sterven.
In het voetbalstadion kun je in het kader van de vertraging een doelpunt zeer langzaam laten plaatsvinden, een uurtje of drie, een zweefduik, maar de keeper in felgele kleding (alleen zijn sokken zijn zwart) grijpt net mis. Hij is horizontaal gesproken vijfentwintig minuten te laat, als hij zijn vingers had gestrekt zou het anders gelopen zijn. Er komt geen einde aan het applaus. Dat kan allemaal omdat de mensen in hun voetbalstadions met skyboxen onsterfelijk zijn. Iets wat u niet kan doorgronden, althans nog niet, want op de aarde draait alles om vergankelijkheid. Als u het werkelijk wenst kunt u ook een HP krijgen. Of moet ik zeggen: verdienen? Door uw tijd aan mij af te geven? Zou u dat durven?
Het belangrijkste van mijn HP is dat ik mijn leven voor en na De Dag op een rustige manier kan bekijken. Als ik er zin in heb maak ik er een film van, zonder begin of einde, die ik, als ik dat wil, met anderen deel, want het barst in HGVP van de bioscopen. In die film van mij spelen mijn moeder, vader, broertje en oma (van mijn moeders kant) de hoofdrol. Die familiedynamiek van de Nijboers en de Janssens, hoe zat die precies in elkaar? Ik kan het leven van mijn familie na Mijn Dag gewoon volgen, ik maak er een feestje van. Zij hebben het zelf natuurlijk niet door dat ik door diverse sleutelgaten in de wolken over hun schouders meekijk.
Op een zonnige zondagmorgen zie ik mijn familie in onze lichtblauwe Audi stappen om de Eerste Oosterparkstraat uit te rijden langs de buren, langs de buren van de buren, langs de snackbar en de pizzeria die beide in Chinese handen zijn. Vervolgens rijden ze over de lange Wibaut in de richting van het Amstelstation, om via een paar kronkelwegen de Amsteldijk op te rijden, de auto te parkeren in de schaduw van een beukenboom bij Zorgvlied, uit te stappen en langs de lange heesters, violenbedden, narcissen en oude dennenbomen naar mijn graf te lopen. Daar worden de bloemen neergelegd die mijn oma vasthoudt omdat mijn moeder bezig is met de tranenvloed in haar ogen. Haar dochter is dood, Petra is niet meer, nooit meer. Ze kan niet goed zien waar ze loopt, ze voelt migraineachtige verschijnselen opkomen en drukt uit een plastic strip die ze in haar schoudertas bewaart een spierverslapper voor de spieren rondom haar hersenen. Haar kastje zit te strak, daar komt het op neer als je het mij vraagt.
Zo’n attractief bezoek aan mijn graf op Zorgvlied kan een week duren, misschien wel een paar maanden, zeker als mijn oma meegaat. Ik wil niets lulligs zeggen over mijn moeders moeder, maar ik doe het toch. Ze is zo zo zo zo zo langzaam, en hoewel ik van vertraging houd, zeker sinds De Dag, is zij wat mij betreft een beetje te langzaam, dus soms spoel ik de film vooruit.
‘Ik ga weg,’ zegt ze bijvoorbeeld in de woonkamer, vervolgens blijft ze nog tien minuten op haar stoel zitten. Een kwartier later heeft ze nog niet eens haar jas aan, ze staat in de gang en zegt dat ze naar het toilet moet. Maar ze gaat niet naar het toilet, ze blijft in de gang staan en doet niets. Als je vraagt waarom ze niet naar het toilet gaat zegt ze verbaasd: ‘Maar dat is toch bezet?’
‘Nee oma, het toilet is niet bezet.’
‘Zit Gerjan er niet op? Ik heb hem de hele ochtend nog niet gezien.’
Mijn moeder doet de deur open van het toilet en zegt dat haar man ergens anders woont.
‘Gerjan is vertrokken. Dat weet u toch, mamma.’
Mijn oma loopt naar het toilet en verdwijnt erin. Mijn moeder en Koert gaan naar de woonkamer om af te wachten. Als mijn oma naar het toilet gaat worden alle records verbroken, dat zweer ik je.
Een halfuur later zijn we bij de auto. Instappen in de auto, hetzelfde liedje. Voordat oma is ingestapt ben je een eeuwigheid verder. Ik heb daar in HGVP geen last van, maar Koertje Nijboertje op aarde wel, die begint gelijk te zeuren dat hij niet mee wil naar Zorgvlied. Mijn moeder zegt dat er een fles cola in de auto ligt, daar wordt Koert gewillig van. Het portier is open, oma gaat klaarstaan, voelt met haar handen aan de stoel, zegt dat die te laag is voor oude mensen (daar kun je de klok op gelijkzetten) en laat zich vallen, de benen schuin buiten de auto, steunkousen goed zichtbaar boven haar zwarte kostschoolschoenen. Die gesteunkouste benen moeten vervolgens naar binnen gehesen worden. Dat gaat moeilijk want die benen zijn enorme vochtopeenhopingen, heel erg zwaar. Bovendien staat haar lederen tas in de weg, een tas met koperen kogelsluiting, die uitpuilt.
Wie heeft die dikke tas daar neergezet? Waarom is die tas zo vol? Ze gaan naar mijn graf, ze gaan niet kamperen, Zorgvlied is geen kampeerterrein, althans niet voor de levenden. Mijn oma zit eindelijk op haar zitvlak, nu lukt het haar niet om haar gordel om te doen. Die zit vast of zo. Echt heel gemeen, maar Koert op de achterbank houdt de gordel van oma vast, terwijl zij die naar zich toe probeert te trekken.
‘Aal,’ zegt ze, ‘de riem zit vast. Kun jij het voor mij doen? Hij zit vast onder de stoel.’
Kreun, pogingen te draaien, nog een keer trekken, het lukt allemaal niet. Aal zegt nog een keer dat ze dat zelf moet doen, ze heeft hoofdpijn, Petra is dood, Petra heeft zelfmoord gepleegd. Wat voor moeder ben je als je je dochter zelfmoord laat plegen?
Waarom mijn broer dit soort rotstreken uithaalt begrijp ik niet. Ik denk echt dat er iets zeer slechts in hem zit, maar het komische is, dat hij dat juist altijd over mij zei. ‘Jij wordt bestuurd door een duivel in je, vieze vuile lelijke lesbische trut.’ Hij heeft een lange rij scheldwoorden voor mij. Als hij die uitspreekt is hij pas na een week weer bij het begin en dat gaat dan over die duivel die in mij zit en mij bestuurt met kleine rode handjes aan een klein rood stuurtje. Hoe komt hij erbij? Dat kleine mannetje met zijn donkerbruine krullen en domme pretoogjes. Ik denk dat de cola zijn brein aanvreet.
Oma zegt als we nog maar net rijden dat ze weer plassen moet.
‘Aal, is er een toilet op Zorgvlied?’
‘Er is er één, maar die is vaak wegens onderhoudswerkzaamheden gesloten,’ krijgt ze te horen. ‘Reken nergens op.’ Je pist maar in de Amstel, hoor ik mijn moeder denken. Oma’s mogen niet plassen, thuis niet en in de auto niet, dat kun je andere mensen niet aandoen.
Deze hele scène, met mijn oma die moet plassen, mijn moeder met stekende hoofdpijn en mijn broertje die in de auto op weg naar mijn graf een halve liter cola opdrinkt en enkele luide boeren laat, duurt uren en uren. Bukken, knielen, bidden, tranen wegvegen, oma met plasneigingen, dreigende incontinentie, voorbereidingen in de keuken, in de spiegel kijken, langdurig bezig zijn met hippie-make-up, want je moet er aan het graf van je dochter liefdevol uitzien, al loop je het risico dat je ogen niet droog zullen blijven en het lichaam zal gaan schud-den of zelfs stuiptrekken uit puur medeleven, of moet je zeggen: uit pure mededood? Zo gaat alles voort, bla, bla, hierboven en daarbeneden.

Ik zou hier kunnen stoppen met mijn verhaal. Als ik dat doe moet ik constateren dat ik niet veel gezegd heb. Een paar associaties en anekdotes over hoe mensen met elkaar omgaan. Allemaal verteld met een grote mond. Maar ik wil niet eindigen met een grote mond en een klakkende tong. Ik wil eindigen met een kleine mond en een tong die gezwollen is, m’n strot afsluit.
Mijn zelfmoord vond plaats op een klein station in Amsterdam waar de sneltreinen niet stoppen omdat ze snel willen zijn. Ik ben aan stukken gereten. Mijn lichaam verspreidde zich over de rails, mijn bloed spatte op tegen de treinstellen, mensen op het perron gilden. Ik had het zelf maar half door dat ik sprong omdat ik onder invloed was. Ik had die avond niets gebruikt maar er was iets teruggekomen van die avond daarvoor, een onaangekondigde episode, een spontane terugkeer van hallucinaties.
Om het moment van de sprong beter te begrijpen wil ik iets vertellen, in alle eerlijkheid. Het laatste jaar thuis aan de Ooster had ik vaak het gevoel dat er, behalve mijn vader, moeder en Koertje, nog iemand in ons huis woonde. Iemand die alleen ik kende. Iemand die alleen ik zag, iemand die alleen ik hoorde. Dat was aanvankelijk  ’s nachts, later ook overdag, tussen de bedrijven door. Het ging om een man in donkere kleding met donkere schoenen. Ik weet niet eens zeker of hij een lichaam had. Nooit heb ik iemand over hem verteld. Soms liepen we samen door het park. Ik vroeg hem er niet om, hij liep gewoon mee, soms enkele meters achter me, soms naast me. Hij heeft mij nooit bedreigd, zijn aanwezigheid was min of meer sympathiek. Vanuit HGVP heb ik hem nog een paar keer zien lopen, met andere meisjes, in het park en in de buurt van het station. Naast het meisje, soms een stukje achter haar, dezelfde donkere kleding, donkere schoenen, hetzelfde tempo. Soms liep hij mee met een jongen, maar het waren toch vooral meisjes.
De laatste dag liep die man met mij mee. Langs de fietsen voor het station, door de tunnel, de trappen op, tot aan de rand van het perron. Het was niet druk, er stond een man of acht. Hij stond vlak achter mij. Als hij zijn armen gestrekt had, had hij mijn schouders aan kunnen raken. Terwijl de sneltrein het station binnenreed zei hij: ‘De trein die eraan komt is geen trein. Het is je moeder. Hier is je moeder, jij bent haar baby, je bent haar kind. Het is veilig bij haar. In haar armen hoef je je nooit meer zorgen te maken.’
Hij sprak duidelijk, overtuigend. Ik legde mijn schoudertasje op de grond en sprong. Ik geloofde hem, ik dacht echt dat de sneltrein naar Amersfoort mijn moeder was. Ik dacht dat zij mij met open armen wilde ontvangen, dat zij er helemaal voor mij was. De lichten van de trein waren haar ogen, haar ogen waren fel wit en beslist, ik moest het niet langer uitstellen, ik moest nu eindelijk eens bij haar komen, zodat we ons verdriet konden delen.
De machinist toeterde niet, daar was te weinig tijd voor. Hij of zij achter het kleine hoge raam ging in de remmen. Ik hoorde daarvan alleen het allereerste schelle begin, een seconde, meer niet. Onvoorstelbaar snel was ik er niet meer en waren er alleen restanten. Ik was nummer 988 van de 1577 zelfdodingen dat jaar, nummer 176 als het ging om treinsuïcide.
De gevolgen van mijn sprong waren groot. Er was vertraging in het treinverkeer, zesenvijftig mensen die in mijn trein zaten zijn te laat bij hun afspraak gekomen. De trein moest geëvacueerd worden, er werden bussen ingezet. De delen van mijn stoffelijk overschot werden verzameld. Speciaal opgeleide mensen van de hulpdiensten hielden zich daarmee bezig, elk had een plastic zak in zijn handen, een kapje voor de mond. Ook de treinstellen en het spoor werden schoongemaakt. Hulpdiensten hebben geleerd het bloed van een trein te wassen alsof het gaat om een poepje van een vogel. Een trein rijdt niet verder als die niet schoon is, no way. Geen enkel restant mag op of tussen de rails blijven liggen. Geen stukje van een vinger tussen de peukjes, dat kan niet. De hulpdiensten weten dat het nooit lukt het gehele overschot te bergen. Erg is dat niet, vogels en andere dieren eten de restanten op die over het hoofd zijn gezien. Dat gebeurt meestal gedurende de nacht. Je moet bedenken dat de hulpdiensten door ervaring de laatste jaren aanzienlijk sneller geworden zijn. Een decennium geleden, einde jaren tachtig, was men gemiddeld gesproken niet gereed binnen de drie uur. Nu haalt men redelijk gemakkelijk de twee uur. Er wordt aan gewerkt om de schoonmaak van een ‘aanrijding met een persoon’ binnen anderhalf uur af te handelen.
Mijn armen en benen werden op een behoorlijke afstand van elkaar gevonden. Over mijn hoofd, mijn schouders en innerlijke organen (mijn hart bijvoorbeeld) wil ik niet uitweiden, want er zijn grenzen. Voor transplantatie kwam niets van mij in aanmerking, terwijl ik toch een formulier had getekend. Toen ik tekende wist ik natuurlijk niet dat ik op deze manier aan mijn einde zou komen.
Mijn tasje bleef achter op het perron. Er zat een identiteitskaart in, enkele geldige vervoersbewijzen. Een van de getuigen op het perron pakte het op en gaf het aan het KLPD. Het voordeel van dat tasje was dat mijn identiteit snel vast kwam te staan en dat mijn ouders en broertje snel geïnformeerd konden worden. Je moet je familie niet te lang in onzekerheid laten. Het was voor hen nauwelijks te verdragen dat ze gehoord hadden dat er op Muiderpoort iemand gesprongen was en dat ik tegelijkertijd onvindbaar was. Mijn vader is op de fiets naar het station gegaan, maar vlak voor hij daar aankwam moest hij overgeven, over zijn stuur, midden op straat. Een tram stopte, een man stapte uit om hem te helpen, maar hulp stond hij niet toe. Met braaksel op zijn overhemd, om zijn mond en aan zijn handen is hij naar het bureau gereden waar mijn moeder en mijn broertje waren. Mijn moeder heeft langdurig geschreeuwd, over migraine heeft niemand haar iets horen zeggen, maar ze zal ongetwijfeld stekende pijnen in haar hoofd gehad hebben. Ze heeft een aantal keren mijn naam uitgeschreeuwd of uitgegild, daarna lukte het haar niet meer om ‘Petra’ te zeggen.
Na een aantal uren op het bureau zijn mijn ouders en mijn broertje naar het ziekenhuis gegaan, het mortuarium om precies te zijn, want daar werden in een lange koude schuiflade alle plastic zakken met inhoud neergelegd. Mijn gezin (zo mag ik ze toch wel noemen) heeft niets van mij teruggezien. De lade ging open en onmiddellijk weer dicht. Identificatie heeft plaatsgevonden via mijn gebit. Mijn ouders hoefden alleen maar handtekeningen te zetten op formulieren van het KLPD en gesprekken voeren met deskundigen die zich niet eens meer om mij bekommerden, maar om hen. Hoe verder na een zelfmoord van een kind en een zus? Dat was geen gemakkelijke vraag. Ik heb ze zien zitten, ik heb ze zien worstelen, ik ben aanwezig geweest bij mijn verdrietige begrafenis op Zorgvlied. Ik heb het allemaal zien gebeuren, het versturen van de rouwkaarten door de begrafenisonderneming, de bespreking van de gang van zaken, een kleine dienst in het buurthuis, de financiële perikelen rondom de begrafenis. Echt niet goedkoop dus, valt vies tegen. Leverde ruzies op tussen mijn vader en moeder. Later heb ik bedacht dat mijn dood in feite een bezuiniging was. Binnen een paar maanden heb je de kosten eruit. Levensonderhoud loopt behoorlijk in de centen en wat dacht je van collegegeld?
Mijn hippiemoeder heeft haar praktijk moeten sluiten omdat ze emotioneel instortte en opgenomen moest worden. Na twee jaar ging het gelukkig beter. Ze ging weer dingen doen. Activiteiten moet je hebben in het leven. Vooral leuke activiteiten, zingen, dansen, een kampvuur. Jammer is dat als er in Nederland iets leuks is je nooit de enige bent. Altijd zijn er wachtrijen. We kunnen niet met z’n allen op televisie, we kunnen niet allemaal in een praatprogramma. Want dat zou een oplossing kunnen zijn. Meer mensen op televisie, meer foto’s van mensen op reclameborden waarop staat dat ze goed zijn, dat ze er zijn mogen, meer mensen die een medaille krijgen, meer waardering voor patiënten in ziekenhuizen, meer ruimte voor de schoonheid van de verzwakte of zwakke mens.
Of gewoon de hele identiteitskwestie afschaffen. Je hoeft niemand te zijn, het maakt niet uit dat je dik bent en dom, lesbisch of hetero, er zijn vanaf heden geen mensen meer die op jou neerkijken, we zijn met z’n allen in de modder aan het wroeten en meer is er niet. Wat een heerlijk identiteitloos modderbad zou dat opleveren. Hier in HGVP hebben wij overigens geweldige modderbaden, precies om die reden. Je zit helemaal onder de warme drab, niemand herkent jou, je ziet niets meer, je voelt alleen maar dat je door al die modder aan en om je lijf enorm gewaardeerd wordt.
Ze zeggen dat de dood van een kind het ergste is wat een mens kan overkomen. Ik kan daar zelf niet over oordelen want ik heb geen kinderen gehad. Ik heb één referentie die nogal dramatisch aandoet, maar die kan er wel bij, denk ik, nu ik voor de gehele waarheid ga. Ik had ook een kind en dat kind zat in mijzelf. Dat kind was ikzelf en dat kind is gestorven vele jaren voordat ikzelf stierf. Wie of wat was verantwoordelijk voor de dood van dat kind? Niet de middelen die ik rookte, hoewel ik een aantal keren verkeerde stuff heb gebruikt, dat geef ik toe. Misschien zat de dood van mijn kind al in mijn kop toen ik geboren werd. Ze zeggen tegenwoordig snel dat er iets mis is met je hersenen als je instabiel bent. Ik vind dat niet erg. Laat ze maar zeggen dat het aan mijn hersenen ligt, dat maakt me minder vatbaar voor schuldgevoelens. Ik ben het niet, het zijn mijn hersenen. Mijn hersenen hebben het kind in mij vermoord. En mijn moeder zegt: de hersenen van mijn kind hebben mijn kind vermoord. Maar hoe zit het eigenlijk met de hersenen van mijn hippiemoeder en het kind dat in haar woonde voor zij volwassen werd?
Hersenen spelen een belangrijke rol in ons leven, maar er is meer tussen hemel en aarde, namelijk: grove langdurige persoonlijke ellende. Ik heb me vaak alleen gevoeld, geïsoleerd, alsof ik met niemand echt praten kon over wie ik was en wat ik voelde. Ik had het idee dat mensen op mij neerkeken, dat ik niet echt meetelde, dat er iets mis was met mij, dat ik niet vrouwelijk genoeg was, dat ik te dik en dom was. Mijn ouders zaten beroepsmatig in de psychologie, maar het aantal echt goede gesprekken, waarin we onze kwetsbaarheden lieten zien, waarin gehuild werd en zo, is, vrees ik, op een hand te tellen en waarschijnlijk houd je dan nog steeds vingers over.
Twee keer in de drie maanden sliep mijn hippiemoeder bij een hippievriendin omdat ze het met mijn vader niet uithield. Het was nooit zeker wanneer ze terug zou komen en ik moet zeggen dat ik me de laatste keren de vraag stelde óf ze wel terug zou komen. Ze ging in ieder geval nooit weg zonder iets kapot te maken. Dat kon servies zijn, een raam in een deur, een reproductie die ze van de muur nam en door de kamer smeet. Een keer heeft ze boeken uit de kast getrokken, toen die op de grond lagen schopte ze ertegenaan zonder ophouden. De woorden die zij voor mijn vader gebruikte waren erg grof. Mijn vader liet die woorden langs zich afglijden, hij leek er niet veel moeite mee te hebben, hij bleef rationeel en verstandig, pas later kreeg hij de klap en het antwoord op de klap zat in de fles. Ik had geen fles, ik rookte m’n stuff, maar de woorden die mijn moeder naar mijn vader uitschreeuwde kreeg ik niet uit mijn kop, ze leken ook voor mij bestemd te zijn. Zo lelijk, zo naar.
Koertje liep sinds zijn veertiende weg als het misging. Hij sliep bij vriendjes, mijn vader moest een paar keer bellen, meestal had hij hem snel gevonden. Het is beter voor je broertje als hij even weg is, zei mijn vader, maar voor mijzelf had ik liever gehad dat hij thuisbleef, bij mij. Ik miste hem heel erg, maar het leek me beter mijn vader niet lastig te vallen met mijn gevoelens. Hij had al genoeg te verduren. Het was mijn taak hem te beschermen.
Er kwam geen einde aan de nachten die volgden op de ruzies van mijn ouders. Mijn vader was dronken, ik hoorde en zag mijn moeder voor me als ik niet slapen kon, ik zag hoe ongelukkig zij was en hoezeer wij daarin op elkaar leken. Het was een van die nachten dat ik voor het eerst die man met de zwarte kleding en zwarte schoenen zag. Over de rand van mijn door tranen klamme dekbed zag ik hem een minuut of vijf in een stoel zitten, in mijn kamer. Ik keek hem op zijn rug, ik was verschrikkelijk bang. Als hij verdwenen was en ik eindelijk in slaap viel, had ik nachtmerries. Die van de baby, maar ook van dat kind met de gebroken ledematen dat probeert te vliegen. De nachtmerries werden gruwelijker, pijnlijker. Mijn benen waren op meerdere plekken gebroken, botten staken door mijn huid.
Mijn ouders hebben nooit goed naar mij gekeken. Ik zeg dat niet als verwijt, maar als feit. Zij zat in haar sick building of in haar hippiehoofd, hij werkte aan een boek dat iets met mij te maken had, maar ik was geen gesprekspartner. Hij sprak met anderen in klinieken, hij was weg, met de auto, deed interviews en ik zat thuis of verveelde me kapot op school. Zo vreemd dat je je eigen kind niet serieus neemt. Of misschien te serieus. Zo serieus dat het niet lukte gewoon te praten. Over de dingen die ik voelde. Over mamma. Over mijzelf, over hem, over Koert van wie ik hield terwijl ik hem haatte. Mijn vader heeft wel honderd keer tegen mij gezegd dat ik niet zoveel moest roken. Ik riep ellende over me af met dat roken, zei hij. Dat was ik niet met hem eens. Hij riep ellende over zich af met drank. Schizofrenie bestaat niet, aan m’n hoela.
Op het mortuarium hadden ze de ringen die ik droeg in een ovalen metalen bakje gelegd. De ringen waren schoongemaakt, het bakje was steriel. Mijn moeder werd door een man in een witte jas meegenomen om te kijken. De man zei niets. Ze herkende de ringen, schoot niet in een kramp, in het mortuarium was ze op haar best. Ze heeft de ringen meegenomen, gewoon los in de zak van haar hippiejas. Een week na de begrafenis heeft ze ze voor de rouwkaart op de plank boven mijn bed gelegd.
Waarom ik gesprongen ben? Dat wil iedereen weten. Het is die donkere man, die man in het zwart. Om wat hij zei, in mijn hoofd of erbuiten. Ik geloofde hem. Niet vaak in mijn leven had ik zulke mooie woorden gehoord. ‘Hier is je moeder, jij bent haar baby, je bent haar kind. Het is veilig bij haar. In haar armen hoef je je nooit meer zorgen te maken. Ze is er helemaal klaar voor je liefdevol te omarmen.’